De vaart


We staan hier aan de Willebroekse Vaart, vlakbij de jachthaven van Klein-Willebroek. De aanleg van de Willebroekse Vaart, oftewel het Zeekanaal Brussel-Schelde, was een werk van lange adem.

Hiervoor moeten we ver terug in de tijd, naar de 14de eeuw. Vanaf 1301 kreeg de Stad Mechelen van Hertog Jan I van Brabant het recht voor het heffen van tol op graan, zout en vis.  Om deze tol te kunnen innen, werd in het dorp Heffen over de Zenne een ketting gespannen. Deze ketting zorgde dat schepen niet verder konden varen zonder eerst te betalen.

Voor verschillende steden, in het bijzonder voor Brussel, was het een doorn in het oog dat er tol moest betaald worden op voedingswaren. Bovendien moesten deze koopwaren eerst op de Mechelse markt drie dagen lang aangeboden worden. Pas daarna werden andere plaatsen aangedaan. Dit stuitte heel wat mensen tegen de borst. De beste koopwaren waren immers al verkocht voor ze zelfs maar in Brussel aankwamen.

De steden leden bovendien onder de economische achteruitgang, omwille van de 100-jarige oorlog die volop woedde. De gevolgen van het conflict tussen Engeland en Frankrijk waren ook in onze gebieden goed voelbaar. Bij de stedelijke conflicten volgden belegeringen, onderhandelingen en vonnissen elkaar op.

Pas in 1477 kreeg de Stad Brussel van Maria van Bourgondië de toestemming om een kanaal te graven, dat Brussel rechtstreeks met de Rupel of de Schelde zou verbinden. Het nodige water hiervoor mocht uit de Rupel of de Schelde genomen worden, zolang het tracé maar op Brabants grondgebied bleef.

De Mechelaars, die weet kregen van deze plannen, gingen onmiddellijk in verzet omdat zij een groot deel van hun inkomsten verloren zagen gaan. Pas in 1550 werd het verzet van Mechelen definitief verbroken in het voordeel van de stad Brussel. De stad mocht eindelijk beginnen aan het uitgraven van de vaart. Op zondag 12 oktober 1561 werd de Willebroekse Vaart officieel geopend.

 

Met dank aan Heemkundige Kring Vaertlinck vzw